Zo maak jij nooit meer d/t-fouten!

Zo maak jij nooit meer d/t-fouten!

Met deze ezelsbrug maak jij nooit meer d/t-fouten.

Er zijn mensen die vinden dat dat gedoe met d’s, t’s en dt’s maar moeten afschaffen, omdat iedereen ’toch wel begrijpt wat er bedoeld wordt’.

Dat laatste is helaas lang niet altijd waar. Ik hoorde onlangs een schrijnend verhaal van een pizzabezorger die bij noodweer met zijn bestelling naar een afgelegen oord fietste. Op zijn bestelbon stond ‘betaald met 20 euro’. Hij leverde de pizza dus af, en spoedde zich zonder op betaling te wachten terug naar zijn baas, die vertoornd vroeg waar het geld bleef.

‘Dat is toch betaald?’, sprak de jongen. Maar nee, er had ‘betaalt met 20 euro’ op dat briefje moeten staan, en die jongen moest door weer en wind terug om dat geld op te halen. Zo kan het verschil tussen een d en een t een hoop ellende veroorzaken.

Bron: column uit De Volkskrant van Sylvia Witteman

Dit voorbeeld illustreert dat de juiste schrijfwijze toch wel belangrijk is.

Heb jij moeite met het vervoegen van werkwoorden? Wanneer schrijf je iets met een d en wanneer met een t? Of juist dt? Dan ben je echt niet de enige. In mijn trainingen merk ik dat veel secretaresses dit lastig vinden.

Heel veel mensen hebben moeite met schrijf ik dit woord nu met een d of met een t? De regel lijkt ingewikkeld, maar is dat eigenlijk niet.

Er zijn twee regels die je kunt toepassen:

1. bij de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) gebruik je stam + -/t
2. bij de voltooide tegenwoordige tijd (v.t.t.) en de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) gebruik je ’t kofschip waarbij de klinkers niet meedoen.

De stam van het werkwoord is het werkwoord min en. Dus van studeren is de stam studeer.

Bij het werkwoord studeren krijg je dan:
Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.): ik studeer
Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.): ik heb gestudeerd
Onvoltooid verleden tijd (o.v.t.): ik studeerde

De onvoltooide tegenwoordige tijd geeft aan dat iets nog bezig is.
De onvoltooide verleden tijd geeft aan dat iets gebeurd is.
De voltooide tijd geeft aan dat iets al achter de rug is en heeft een hulpwerkwoord.

We kennen in de Nederlandse taal drie personen enkelvoud en drie personen meervoud.

1e persoon enkelvoud: ik
2e persoon enkelvoud: jij, je, u
3e persoon enkelvoud: hij, zij, het
1e personeel meervoud: wij, we
2e persoon meervoud: jullie
3e persoon meervoud: zij, ze

Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)

Bij de o.t.t. pas je dus de regel stam + -/t toe. De – staat voor niks. Bij ik komt er niks achter de stam: Ik studeer (stam + -)

Bij hij, jij, je, u en het komt er een t achter de stam: Bram (hij, zij, jij, je, u) studeert (stam + t) in Groningen.

Maar let op, als jij achter het werkwoord geplaatst wordt, krijg je ook geen t achter de stam: Studeer (stam + -) jij in Groningen?

Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) en de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)

Bij de v.t.t. en de o.v.t. pas je de regel van ’t kofschip toe. Tegenwoordig mag je daar ook een x achter plakken. Als de laatste letter van de stam in ’t kofschip-x zit, gebruik je een t bij de v.t.t. en te bij de o.v.t.

De v.t.t. herken je aan een hulpwerkwoord: Bram heeft gestudeerd in Groningen (v.t.t.). Het hele werkwoord is studeren. De stam van studeren is studeer en eindigt dus op een r. De r zit niet in ’t kofschip-x en dus eindigt gestudeerd op een d.

Dezelfde regel gaat op voor de o.v.t. Je plakt hier achter de stam de: Bram studeerde in Groningen (o.v.t.).

Let op: Als je een woord hebt waarvan de stam eindigt op een t of d krijg je dus een dubbele d of t in de verleden tijd.

Het vliegtuig stortte gisteren neer. De stam is stort en in de verleden tijd plak je daar te achter, dus stortte.

Vind je het lastig om te bepalen of een zin nu onvoltooid of voltooid is? Gebruik dan het volgende ezelsbruggetje.

Vervang het werkwoord door het woord lopen.

Stel je hebt de volgende zin:

Ik geloof niet dat dit op een juiste manier gebeurt. Het gaat om het woord gebeuren. Vervang deze nu eens door lopen.

Ik geloof niet dat dit op een juiste manier loopt. Je hoort hier loopt en niet gelopen. Ik geloof niet dat dit op een juiste manier gelopen, klinkt niet.

Als je dus loopt of loop hoort, is het onvoltooid, hoor je gelopen, dan is het voltooid. Dit kun je ook toepassen als je niet weet of je in de onvoltooide tijd een t achter de stam moet zetten.

Het huis brandt als een tierelier. Het gaat hier om brandt. Vervang brandt nu eens door lopen. Het huis loopt als een tierelier. Je hoort hier de t achter loop, dus zet je achter brand ook een t.

Oké, een heel verhaal en ik snap het als je het nog niet helemaal doorhebt. Daarom heb ik een overzichtelijk kaartje gemaakt met de regels. Je kunt deze hier downloaden of een papieren versie bij mij opvragen.

Natuurlijk kun je ook een training Nederlandse taal bij mij volgen. Dan leg ik alles nog eens rustig uit. En behalve het vervoegen van werkwoorden krijg je ook het verschil tussen dat/wat, dan/als, hen/hun, beide/beiden, hoofdlettergebruik, samenvoegen van woorden, het gebruik van opsommingstekens en het gebruik van de tussen-n. Na een dag heeft de Nederlandse taal geen geheimen meer voor jou.


Ja ik ben geïnteresseerd in een cursus Nederlandse taal

Gerelateerde blogs

Pleonasme: de witte sneeuw

Yoga-en, Yogaën of Yoga‘en?

Lastige verkleinwoorden

Mijn broer is groter als mij

Het verschil tussen hun en hen.